Uit de hand gelopen hobby


Als ik eerlijk ben loopt het wel eens uit de hand...
Is er een praatgroep voor verslaafde autoliefhebbers? Nu ik erover nadenk, ja, nieuwsgroepen, websites en klassiekerbladen! Hebben we zo’n praatgroep nodig? Ik denk het wel. Al was het maar om handige weetjes te kunnen horen, zodat we beter met ons speelgoed kunnen omgaan en er langer plezier van kunnen beleven.


Ik geloof in lang plezier hebben van je auto. In 1985 kocht ik mijn Wolseley 18/85s. Ik heb die auto jarenlang als dagelijks vervoer gebruikt en in 1998 mocht hij met “pensioen”. Zijn taak werd toen overgenomen door een slordige MGBgt in de fraaie kleur “Blaze”. In 2005 is deze auto ook met pensioen gegaan.


Beide auto’s heb ik nog. Verder is het “asiel” sinds 1985 voornamelijk verder gegroeid met Engelse “PreWar”-produkten en Amerikaanse utility vehicles. De Wolseley mag als de pekel weg is weer lekker rijden. De MGB is nu geschorst te wezen omdat hij er op dit moment niet blij bij staat en ik had even geen motivatie eraan te gaan werken. Onder andere omdat er sinds 2002 nog een aspect van de oldtimerhobby bijgekomen was: offroaden met de klassieke 4x4.


Dat begon na een reis naar de USA, waar we met een Jeep allerhande zandwegen in de woestijn afreden. Het gekke idee dat je met je wagen gewoon van de verharde weg af kan sturen het avontuur tegemoet, gekoppeld aan jeugdsentiment(Daktari) deed indertijd een Jeep J10 Pickup op de stoep verschijnen. Voor mij de ultieme pickup. Groot, maar met stijlvolle lijnen. Deze truck heeft ons sinds 2002 trouw gediend als trekpaard en modderkruiper, maar er was een onderdeel dat afbreuk deed aan mijn ultieme gevoel. Dat was de grille. Die was namelijk van het tweede “razor grille” model. Er moest een vroege “rhino grille” op.
Na die ene vakantie in het wilde westen volgden er meer en op sloperijen keek ik uit naar de gewenste grille en werden we lid van Jeepexpeditions.org en de Full size Jeep club aldaar.
Zomer 2007 kreeg ik plotseling zo’n grille kado in Phoenix! Die ging natuurlijk mee in de koffer en thuisgekomen kon hij eindelijk op de Jeep.
Het leuke is dat onder de brede grille die erop zat gewoon het “vroege” plaatwerk zat. De rechtopstaande Rhinogrille is veel smaller dan de Razor van meer dan anderhalve meter lang. Naast de Rhino zitten ook twee afdekkapjes waar je lampen in zou kunnen doen. Een beetje als een oude Wolseley 6/110 dus.


Voor het monteren van de grille hoefde alleen de oude eraf en het plaatwerk erachter ontdaan van klemmetjes en lipjes en in kleur gebracht te worden. Ik had de grille met beide kapjes, dus mijn J10 doet zich nu voor als een nog klassiekere “Gladiator”, maar kan eenvoudig weer worden teruggebouwd. Ah, geluk zit soms in een klein stukje ijzer...
Die J10 doet het wel heel goed in het terrein, maar hij past niet goed tussen de bomen door en de paadjes die de offroadclub uitzet zijn eigenlijk niet berekend op auto’s van meer dan twee meter breed, dus al gauw ontstond het idee voor een handzamer voertuig.
Dat betekende dat er al gauw een Jeep Cj5 uit 1957 op de stoep stond. U weet wel, zo’n echte Jeep, zoals ze die in de A-team steeds platrijden. Het was wel een beetje een dubieus ding, maar het werkte geweldig. Hij was een beetje dubieus omdat de body niet heel fraai was en in een akelig soort Metallic blauw gespoten was, er brede banden op zaten en een witte softtop. Maar de puristen zullen nog het meest gruwen van de Ford-Sierra motor die erin zit. Die brede banden kon ik snel vervangen door smallere op echte jeepwielen, waardoor de plastic spatbordverbreders ook konden vertrekken. Toen ik nog een originele hardtop vond was het helemaal mijn “Tonka”. Na enige jaren gebruik werd ik wel (soms letterlijk) een beetje flauw van de dampen die uit de trouwe motor kwamen, dus ik ging zoeken naar een andere. Ik overwoog nog wel een echte Jeepmotor, maar eigenlijk was deze Ford motor op zich natuurlijk ook een klassieker.


Het is de befaamde “Pinto”. Ook wist ik niet wat men ooit aangepast had om de Ford aan de Jeep vast te maken. Dus ik ging op zoek naar een “Pinto”. Uiteindelijk vond ik er eentje uit een Capri. Het inbouwen werd even onoverzichtelijk door het feit dat er een Jeep koppelingsplaat gebruik was met een drukgroep van Ford in het koppelinghuis van Ford aan de Jeepversnellingsbak. In de krukas van de Ford zat een gek toplager. Mijn nieuwe Pinto had weer een ander gat in de krukas dan de oude! Gelukkig is er hier in de buurt een ouderwetse metaaldraaier die voor mij een bronzen toplagerbusje kon draaien met de buitendiameter van de Ford en binnendiameter van de Jeep-as. Dus de Jeep loopt alweer een poosje tervreden op zijn Fordje.



Offroaden in Nederland betekent vaak modderrijden en deze Jeep, met assen ontworpen in 1952 zijn niet zo waterdicht als de huidige ontwerpen, dus dit vreet voorwiellagers, remvoeringen en cylinders, ondanks het feit dat ik vrijwel ieder offroadritje de remmen en lagers demonteer en schoonmaak. Ook de fuseelagers krijgen op hun duvel en die waren dan ook over hun houdbaarheidsdatum.
In het werkplaatshandboek staat zo ongeveer dat je de wielen en trommels met lagers moet verwijderen. Daarna stuurkogels losmaken, de aandrijfas, de remankerplaat en astap verwijderen. Vervolgens kan je de boutjes van de fuseepennen verwijderen en de fusepennen “eruit nemen”. De constructie is heel slim met echte lagers, veel beter dan ingeschroefde fuseekogels of nog lastiger ingeperste(daarover een volgende keer).


Helaas was de binnenring van het lagertje vastgegroeid aan de fuseepen. Geen beweging in te krijgen! Navraag bij de leverancier van de nieuwe lagertjes( die toch al meer dan 40 jaar dagelijks aan ouwe Jeeps sleutelt) leverde een soort telefonisch schouderophalen op. Ze zouden er makkelijk uit moeten komen. Dat betekende dat ik maar verder ging experimenteren met het eruitdrukken (ze moeten van binnen naar buiten geduwd) met een dik stuk draadeind en stevige moeren en bussen. Na diverse moeren platgedraaid te hebben(nieuwe ervaring) vond ik in een emmer een oud persje voor remleidingen. Die paste in de bol van de fusee. Een nieuw sterk boutje in het persje en een paar dagen het moertje steeds vaster aandraaien. Dat werkte! Daarna was montage simpel genoeg met nieuwe lagers en afsluitrubbers. De Jeep stuurt nu weer prima en licht, dus als uw ouwe Jeepje met van die “closed knuckle”-bollen op de assen zwaar stuurt, ligt het mischien aan de lagertjes die stuk zijn. Ze horen namelijk gesmeerd te worden door een stroopachtig vet/olie spul dat de kruiskoppeling en de lagertjes smeert. Maar omdat de afdichting op zijn zachtst gezegd primitief is en wekelijks onderhoud natuurlijk vergeten wordt, zit daar waarschijnlijk wel vuil en water bij. Landrovers hebben net zo’n soort constructie, dus...


Nieuw speelgoed is altijd leuk natuurlijk, dus toen een vriend zijn Ford Bronco uit 1966 aan de straat dreigde te zetten was dit de gelegenheid een klassieke 4x4 met deuren en een V8 in een handzaam pakket aan te schaffen! Ergens in mijn achterhoofd heeft altijd een vroege International Scout rondgespookt, maar omdat de Bronco gewoon is geinspireerd op die Scout, was de afweging snel gemaakt. Bovendien had hij deuren! Iets dat de CJ niet echt heeft, dus in de winter offroaden is wel leuk, maar de rit erheen is bij sneeuw niet zo leuk. Behalve als u het leuk vindt om sneeuwvlokken via de linkerdeur naar binnen- en langs uw neus door de rechterdeur weer naar buiten te zien gaan.

De Bronco moest wel wat wennen. Bij het optrekken reed het niet bepaald soepel en voor het stoplicht had hij de neiging af te slaan. Vooral gecombineerd met het wennen aan een onwillige stuurversnelling, reed dat niet oncomfortabel. Ik had ooit nog een gereviseerde carburateur aangeschaft voor de J10 en het leek wel een nuttig experiment die op de Bronco te zetten.


Inderdaad verbeterde dit het gedrag aanzienlijk, maar toch bleef er een kleine onwilligheid ergens bij het optrekken. Op zo’n moment word ik dan koppig. Op zekere dag had ik de auto perfect lopen. Ik was tevreden en we zouden de volgende dag met de club gaan offroaden in Overloon. Ik ben er niet voor om zomaar ergens door het veld en bos te gaan rijden, maar wel op daarvoor opengestelde terreinen en evenementen! Tread lightly!
Op weg naar Overloon deed de Bronco het prima, maar niet ver van onze bestemming begon de copiloot wat onder de zonnekleppen te wroeten en zei” Ik hoor wat sissen”.
De Bronco heeft vacuumruitenwissers die met een slang van het spruitstuk onderdruk in de ruitenwissermotortjes maakt. Ik hoorde vanuit mijn stoel niks bijzonders, maar even later werd het gesis voor mij ook duidelijk hoorbaar. Bij de eerstvolgende kruising sloeg de auto af. Niet naar rechts of zo, maar de motor stopte! Aangekomen op de eindbestemming kon het slangetje worden gerepareerd, maar de rest van de dag bleef de auto afslaan. Arh! Thuisgekomen weer opnieuw afgesteld en toen bleef hij in ieder geval lopen, maar niet zo fijn als voorheen ook met de slangetjes van de ruitenwissers buiten spel .
Ik hou het op een luchtlek ergens. Luisteren met slangetjes en plassen met sop leverden niks op, dus de “redneck” methode maar geprobeerd. Met de spuitbus remreiniger om de pakkingen! En dat toonde aan dat er inderdaad een lek zat in de pakkingen. De motor ging aanzienlijk harder lopen door de remreiniger! Inmiddels zijn deze lekken verholpen en loopt hij weer heel aardig, maar er is nog ergens een kleine aarzeling. Maar ik zal er ooit achter komen. Het is vast iets eenvoudigs!


Meestal kom je wel achter dergelijke vage manco’s: Jaarlijks is er de Elfstedentocht voor oldtimers. Een fantastisch evenement dat we graag met de Austin Seven Special uit 1937 doen. Deze auto heb ik in 1997 van een meneer in Engeland gekocht die ermee kleine stukjes reed op zijn privevliegveld achter het huis. In gebruik in Nederland bleek dat de auto wel meer was gebouwd als hebbeding dan als bruikbaar voertuig. In het begin liep er wel eens een wiel af en passagiers moesten wel eens een spatbord op schoot nemen. Ook was er al die jaren ergens een waterlekje. Maar ik kon niet echt goed zien waar dit was. Tot we steeds in een file belandden bij de elfstedentocht. Iedere stad had wel zijn eigen oldtimerfile! In een uur of twee was mijn water zowat uit zicht verdwenen! Uiteindelijk heb ik maar besloten die files voor de stempels maar te laten en werd het weer een leuk evenement!
Uiteindelijk heb ik thuis de radiateur uitgebouwd en ben ik gaan turen naar de pijpjes en lamellen. Alles zag er prima uit, maar op een plek zag ik een watervlek. Het bleek dat de radiateur in prima staat was, maar dat het solderen indertijd niet helemaal gelukt was. Met zo’n fohn waar je verf mee kan afbranden heb ik het opneiuw gesoldeerd. Dat werkt prima; je krijgt een regelmatige hitte over een redelijk oppervlak en kan er mooi mee solderen. Ik heb er indertijd ook de radiateurbak van de Cj mee vastgesoldeerd.
Maar daarover misschien later...